De garagedeur staat uitnodigend open, want de deurbel hoort hij meestal niet. Bé Veen, de 92-jarige hoofdpersoon in deze aflevering van Dorpsportretten, ontvangt ons hartelijk. Hij leidt ons de woonkamer in, waar de koffiekopjes al klaar staan op de eettafel. Hij verplaatst zich behendig in een trippelstoel, zelfstandig lopen gaat niet meer. Bé wijst op ingelijst kalligrafeerwerk dat hij heeft gemaakt en op kantkloswerk van zijn overleden vrouw. Al snel steekt hij van wal, want hij heeft vertelstof genoeg!
Uit wat voor gezin komt u?
“Ik ben in 1932 geboren in Emmer-Compascuum. Daar ben ik ook opgegroeid. Ik ben de oudste van twee kinderen, mijn broer is tien jaar jonger. Mijn vader werkte een deel van het jaar in het veen en daarnaast was hij loonwerker op de dorsmachine. Mijn moeder was praktisch altijd thuis. Zij had hartklachten. Ik weet nog dat zij zich zorgen maakte of ze de boodschappen nog wel kon betalen toen voor de oorlog de gulden devalueerde. In de oorlog kon mijn vader tewerkstelling in Duitsland vermijden door bij de Norit-fabriek te gaan werken. Ik weet nog dat hij pikzwart thuiskwam van zijn werk en dat mijn ouders er heel wat moeite mee hadden om hem weer schoon te boenen. Qua karakter lijk ik het meest op mijn moeder. Zij was een lieve en stevige vrouw.”
Mocht u zelf kiezen wat u wilde worden?
“Na twee jaar ambachtsschool zei mijn vader dat ik kon kiezen wat ik wilde worden. Ik koos voor het schildersvak. We werkten toentertijd zes dagen in de week, een werkweek duurde 48 uur. Naast mijn werk was ik gedurende elf jaar plaatselijke vertegenwoordiger van de vakbond (CNV). Mijn taak was het inschrijven van mensen die recht hadden op vorstverlet en een uitkering en het inschrijven en uitbetalen van de vakantiebonnen. Dat uitbetalen gebeurde twee keer per jaar. Mijn vrouw kwam uit haar werk (ze was lerares handwerken) langs de bank en haalde vaak het bonnengeld op bij de bank. Ik weet nog dat ik het best gevaarlijk vond dat zij met al dat geld over straat ging. Toen ik de politie vroeg op te willen letten als zij bij de bank vandaan kwam (het politiebureau lag naast de bank) vonden ze dat niet nodig, maar ze hielden toch een oogje in het zeil. Na ruim twintig jaar werd ik in 1967 wegens rugklachten afgekeurd voor het schildersvak.”
Wat bent u toen gaan doen?
“We hebben toen in 1970 een oude kampeerboerderij in Odoorn gekocht. De boerderij was in slechte staat en moest opgeknapt worden. Achter het gebouw was een kleine camping en ons plan was er een grotere camping van te maken, maar dat mocht niet van de gemeente. Toen besloten we er een pension van te maken. In de loop van de jaren is het gebouw in de wintermaanden helemaal verbouwd en uitgebreid. Behalve het pension en de kleine camping hadden we ook een ijsloket en verkochten we souvenirs. Er was uiteindelijk plaats voor 27 pensiongasten. Veel van onze pensiongasten werkten bij bedrijven als Enka en Wescon. Maar er kwamen ook veel vakantiegangers. Ik kon nog geen karbonade bakken, maar we moesten toch koken voor de gasten. Ik vroeg aan de leveranciers hoe het moest en zo leerde ik het vak. We hadden een grote heteluchtoven en daar konden 24 halve kippen tegelijk in gebraden worden. We hebben het pension 19 jaar gehad. Het was een drukke, maar mooie tijd.” Bé laat het gastenboek zien, waarin de gasten hun waardering voor het verblijf in het pension schreven en vermeldden dat ze graag terug wilden komen.
Hoe hebt u uw vrouw leren kennen?
“We gingen in een vriendengroep al met elkaar om. Toen ik 18 was, werkte ik bij de zondagsschool, waar mijn vrouw de leiding had. Tijdens een uitje naar de dierentuin zaten we samen op een bankje, achter ons het apenverblijf. Plotseling maakten die apen hevig kabaal, geschrokken sprongen we overeind en vloog mijn vrouw in mijn armen. Toen is de vonk overgeslagen! Daarna werd het langzaam maar zeker verkering. Ik was zo gek op haar, dat ik haar drie keer ten huwelijk heb gevraagd! Twee keer weigerde ze, en ik weet wel waarom. In de oorlog had zij tbc gekregen en was drie jaar in Appelscha in een sanatorium. Ze wees mijn aanzoeken af omdat de kans groot was dat zij geen kinderen kon krijgen. Maar dat vond ik niet erg, ik was immers gek op haar! De derde keer zei ze ja. We hebben inderdaad geen kinderen gekregen.
Toen we gingen trouwen kwam mijn moeder tevoorschijn met een grote verrassing: ze gaf ons een behoorlijk geldbedrag. Ze had al het kostgeld dat ik thuis had betaald sinds ik ging werken, apart gelegd. Ik weet nog dat we een feest gaven toen we 25 jaar getrouwd waren. Er belden steeds mensen op die vroegen of ze ook mochten komen. Uiteindelijk kwam er wel honderd man. Het was een mooi feest. Later, nadat we in Dalen kwamen wonen in 1989, werd mijn vrouw’s gezondheid steeds slechter. Ik heb haar jarenlang verzorgd, zodat zij thuis kon blijven wonen. In 2005 is zij overleden. Dat was en is een groot gemis. Kijk, daar stond haar stoel. Die plek in de kamer blijft leeg.”
Hoe bent u omgegaan met tegenslagen in uw leven?
“Ik ben al bijna twintig jaar alleen. Het alleen zijn viel me zwaar. Ik was eenzaam. Gelukkig kreeg ik kort na het overlijden van mijn vrouw de vraag van het Rode Kruis of ik bezoek wilde hebben. Sindsdien bezoekt Andrea mij meerdere keren per week, ze helpt me met van alles en nog wat, en ook haar man komt geregeld bij me langs. Mijn gezondheid is achteruitgegaan, waardoor ik hulp nodig heb. Verder heb ik thuiszorg en twee keer per week hulp in huis en de tuinman komt langs. Er zijn veel dagen waarop ik alleen ben. Omdat ik doof ben, heb ik er niks aan om in een groep mensen te zijn; ik kan het niet volgen. Ik vind het jammer dat ik niet meer kan autorijden.
Naar de kerk ga ik niet meer. Ik ben christelijk opgevoed. Vroeger had ik wel steun aan de kerk. Dat mis ik wel, contact met bijvoorbeeld de kerk. Toen laatst de nieuwe dominee in Dalen kwam, heb ik hem een kaart gestuurd om hem welkom te heten en daarna kwam hij bij me aan de deur, hij wilde weleens weten wie er achter die kaart zat.
Ik verveel me niet. ik lees de krant, maak puzzels, luister graag naar koormuziek, Ik heb niet meer zo’n vaste hand, maar ik kan nog wat doen met mijn kalligrafeerwerk. Ik stuur zelfgemaakte kaarten aan mensen, die in een rubriek in de EO-gids staan en soms komt er een reactie terug. Af en toe ga ik op mijn scootmobiel naar buiten, bijvoorbeeld naar Coevorden om een ijsje te eten. Ik vind het fijn om op mijn werkplek uit het raam naar de vogels te kijken. Ik hoop dat ik niet verder invalide word. Dat ik geen nut meer heb vind ik wel moeilijk. Soms denk ik: “Wat doe ik hier nog?”
Bé maakt, ondanks de moeilijke kanten van het leven, een opgewekte en positieve indruk. Hij is goedlachs en vertelt met twinkelende ogen graag verhalen en anekdotes. Hij zegt: “Het leven komt zoals het komt. Het is niet anders. Als ik terugkijk op mijn leven is het wel geslaagd, geloof ik.”
Bé Veen
Geboren: 7 juni 1932 in Emmer-Compascuum
Woont: zelfstandig
Beroep: schilder en pensionhouder
Familie: een broer, schoonzus en een neef en nicht
Weduwnaar sinds 2005